BALÁZS Béla
|
|
Biografie:
Geboren: 4 augustus 1884 (Szeged - Hongarije)
Als: Herbert Bauer
Overleden: 17 mei 1949 (Praag - Tsjecho-Slowakije)
Cineast, filosoof, scenarioschrijver en auteur.
Balázs Béla werd op 4 augustus 1884 geboren in Szeged in een intellectueel Duits-geboren joods gezin, als Herbert Bauer, zoon van Simon Bauer, een onderwijzer en vertaler, en van Jenny Levy, eveneens onderwijzeres. Zowel zijn vader als zijn zus schreven. Zijn broer, de bioloog Ervin Bauer was de tweede man van de schrijfster Margit Kaffka. Tengevolge van de liberale gedachten van Simon, verhuisde het gezin Bauer naar Lõcse, een klein stadje in het noorden van het land, waar hij overleed in 1897. Balázs's moeder keerde met haar drie kinderen terug naar Szeged.
Het basisgevoel bij Balázs Béla was het gevoel van het vreemde en het gebrek aan identiteit. Tegen deze beide vocht hij het meest. Zijn moedertaal en zijn opvoeding was Duits, maar hij wilde Hongaarse schrijver worden.
Op Kerstmis 1900 was zijn eerste gedicht verschenen in de krant Szegedi Napló. Balázs studeerde aan het befaamde Eötvös Collegium, waar de meest begaafde studenten samenkwamen, en waar zijn kamergenoot de toekomstige wereldberoemde komponist Kodály Zoltán was. Hij legde zijn middelbare eindexamen in 1902 in Szeged af en schreef zich in voor Hongaars en Duits aan de Universiteit van Budapest.
|
|
In 1904 werd in Budapest de Thália Vereniging opgericht die tot doel had het Hongaarse toneel te vernieuwen. Vanaf 1904 was Balázs Béla medewerker van het toneelgezelschap, hier raakte hij bevriend met Lukács György, één van leiders. In 1905 begeleidde hij Kodály Zoltán en in 1906 Bartók Béla op hun volksliedverzamelingsreizen.
Hij studeerde in 1906 af. In hetzelfde jaar ging hij met een beurs naar Berlijn en Parijs. In 1907 was hij leraar aan verschillende scholen in Budapest. In 1908 verschenen zijn gedichten in de anthologie Holnap, die door de Literaire Vereniging van Nagyvárad werd uitgegeven. In deze anthologie schreven ook Ady Endre, Babits Mihály, Juhász Gyula en nog veel andere, minder bekende dichters. Het tijdschrift Nyugat publiceerde zijn gedichten regelmatig. In 1909 werd in het Nationale Theater zijn eerste drama opgevoerd (Doktor Szélpál Margit). Zijn eerste dichtbundel verscheen in 1910 (A vándor énekel).
Nog in 1910 schreef Balázs het libretto, A kékszakàllú herceg vára, voor de enige opera die
Bartók Béla ooit schreef, Duke Bluebeard's Castle. De opera zou echter pas in 1918 in première gaan in de Opera van Budapest.
In 1911 en 1912 maakte Balázs een lange reis in West-Europa.
|
|
Rechts op de foto: Hajós Edith, de eerste vrouw van Balázs (naast haar schrijfster Lesznai Anna). |
Deelnemers aan het culturele 'Sunday Circle' (Vasárnapi kör) in 1920: Mannheim Károly, Fogarasi Jenő, Lorsy Ernő, Nemes Lampérth József, Stephani Elsa, Schlamadinger Anna, Hajós Edit en Balázs Béla. |
In 1913 nam hij ook officieel de naam Balázs Béla op. In dat jaar trouwde hij een eerste maal met Hajós Edith, een studente geneeskunde, die hij in 1909 ontmoet had. Het was geen huwelijk uit liefde. Het echtpaar was waarschijnlijk uit wederzijdse interesse in intellectuele en politieke opvattingen tot elkaar gekomen.
Het huwelijk zou dan ook maar duren tot zij in vriendschap scheidden in 1918, waarna hij in 1919 met Schlamadinger Anna trouwde, op wie hij verliefd geworden was in 1914. Anna was prompt van haar echtgenoot gescheiden om Balázs te volgen. Opmerkelijk was dat Balázs, Anna en Edith, van 1915 tot 1918 een ménage à trois vormden. Anna zou tot zijn dood bij Balázs blijven, niettegenstaande zijn vele affaires met andere vrouwen.
In 1914 meldde hij zich als vrijwilliger aan en ging naar het front waar hij de oorlog wilde leren kennen. In 1915 werd hij ziek en gedemobiliseerd. Over zijn oorlogservaringen schreef hij in het boek Lélek a háborúban (1916). In 1918 nam hij deel aan de revolutie en tijdens de Radenrepubliek werd hij lid van het Schrijversdirectorium. In 1919 was Hongarije zodus gedurende 133 dagen een communistische republiek onder Kun Béla, maar zijn regering werd ten val gebracht door de interventie van Roemenië en Tsjecho-Slowakije.
Beschouwd als een volgeling van de communisten, werd Balázs met zijn tweede echtgenote, Anna Schlamadinger, gedwongen om uit te wijken. Hij vestigde zich in 1919 in Wenen, zoals veel andere uitwijkelingen, inbegrepen Korda Sándor (Sir Alexander Korda), Kertész Mihály (Michael Curtiz), Vajda László, Czinner Paul en Lugosi Béla. Balázs werkte samen met de regisseur Hans Otto Löwenstein (1881-1931) in meerdere filmprojecten. Zijn filmbesprekingen verschenen vanaf 1922 in de krant Der Tag, opgericht door Sigmund Bosel. Deze collectie artikels trokken veel aandacht en werden vertaald in 11 talen. In 1924 was hij de eerste om de geboorte van de zevende kunst te proclameren in zijn eerste boek over filmtheorie, Der Sichtbare Mensch. Het succes van dat boek leverde hem een uitnodiging op om naar Berlijn te komen.
Vanaf 1926 leefde hij dan ook als emigrant in Berlijn.
|
|
Balázs bleef verder gedichten, romans en vertellingen schrijven, waarvan de schoonheid opviel bij Thomas Mann. Zijn sprookjesverzameling Der Mantel der Träume (1923) verscheen in 1974 in een Engelse vertaling: The Mantle of Dreams.
Hij werkte op verschillende gebieden van de theater- en filmkunst. Zijn filmesthetische werk werd in het buitenland meer gewaardeerd dan in Hongarije. Op basis van de waarde werd zijn filmesthetiek vaak vergeleken met de esthetiek van Lukács György. In zijn boek Der Geist des Films (1930) reageerde hij op het verschijnen van de geluidsfilm.
In 1931 trad hij toe tot de Duitse Communistische Partij. Hij werd toen uitgenodigd door de Sovjet-Unie, waar hij zou blijven tot 1945, eerst als docent aan de filmacademie en vervolgens, tot 1944, als medewerker aan de creatie van films in Alma-Ata, waarna hij terug naar Moskou ging. In 1945 keerde hij dan terug naar Hongarije. Het was de periode van het wantrouwen tegen de oude communisten en men verhinderde hem een film te maken over de revolutie van 1848.
Hij was docent aan de Hoge School voor Theaterwetenschap, was directeur van het Instituut voor Theaterwetenschap en in 1945-1946 hoofdredacteur van het kunsttijdschrift Fényszóró. Dit tijdschrift was niet alleen geïnteresseerd in theater, film, muziek en beeldende kunst, maar ook in literatuur. Hij schreef en autobiografie met als titel Álmodó ifjúság (Jeunesse rêveuse, 1946). Ook was hij bij de praktijk van het filmmaken betrokken. Hij was mederegisseur van meerdere films, waaronder ook die van de succesvolle Valahol Európában (1947). In 1949 werd hij wel gerehabiliteerd en ontving kort voor zijn dood de Kossuth Prijs.
Hij was een enorme creatieve kracht, die samenwerkte met talrijke meesters van de filmkunst, van Alexander Korda tot G. W. Pabst, van Sergei Eisenstein tot Leni Riefenstahl. Balázs schreef ook de scenario's voor meer dan twee dozijn films, inbegrepen Die Abenteuer eines Zehmarkscheines (1926), een pionierswerk van de Neue Sachlichkeit (nieuwe objectiviteit) en Das Blaue Licht (1932), die hij samen met Leni Riefenstahl ook regisseerde in 1932.
|
Hierboven een gedenkplaat van Balázs Béla aan het huis waar hij zijn jeugd doorbracht en links een bronzen portret
door Tóth Sándor (beide in Szeged). |
Na geruime tijd ziek geweest te zijn, overleed Balázs in Praag op 17 mei 1949, in hetzelfde jaar dat de oppositiepartijen politiek verboden werden in Hongarije. Als erkenning van zijn bijdrage aan de filmkunst, werd in 1959 de Balázs Béla Filmstudio voor jonge experimentele filmmakers geopend.
Eén van zijn quotes: "Filmkunst heeft een grotere invloed op de geest van het grote publiek, dan om het even welke andere kunst."
|
De begrafenis van Balázs Béla in 1949. |
Filmografie (selectie):
Als scenarioschrijver:
* Kaiser Karl (1921)
* Der Unbekannte aus Russland (1922)
* Moderne Ehen (1924)
* Die Abenteuer eines Zehnmarkscheines (1926) (Adventures of a Ten Mark Note of K. 13513 - Die Abenteuer eines Zehnmarkscheins of Uneasy Money)
* Madame wünscht keine Kinder (1926) (Madame Doesn't Want Children of Madame Wants No Children)
* Grand Hotel...! (1927) (Hotel Boulevard)
* Das Mädchen mit den fünf Nullen(1927) (Große Los, Das of Der Haupttreffer)
* Eins + Eins = Drei (1927) (Ehe man Ehemann wird)
* Doña Juana (1928)
* Narkose (1929) (Narcose)
* Sonntag des Lebens (1931) (screenplay)
* Die 3groschenoper (1931) (adaptation) (as Balázs) (The Beggar's Opera of The Threepenny Opera)
* Das Blaue Licht (1932) (The Blue Light)
* Grand Hotel (1932) (uncredited)
* Valahol Európában (1947) (It Happened in Europe of Somewhere in Europe)
* Herzog Blaubarts Burg (1964) (opera) (Bluebeard's Castle)
* A Kékszakállú herceg vára (1970) (TV) (libretto)
* A Faból faragott királyfi (1970) (TV) (libretto)
* Álmodó ifjúság (1974) (novel) (Dreaming Youth)
* Veszélyes játékok (1980) (novel Heinrich beginnt den Kampf) (Ernste Spiele)
* A Kékszakállú herceg vára (1981) (TV) (libretto) (Bluebeard's Castle)
* Duke Bluebeard's Castle (1988) (TV) (libretto)
* Csodálatos mandarin (2001) (scenario) (The Miraculous Manderin)
|
|
Béla Balázs, The Man and the Artist (door Joseph Zsuffa)
|
Buste van Balázs Béla. |
|
|
|
Leni Riefenstahl, actrice en co-regisseur
van "Das Blaue Licht"
|
Als regisseur:
* Agyu es Harang (1915)
* Maki allast Vallal (1916)
* Obistos (1917)
* Sphynx (1918)
* A Megfagyottgyermek (1921)
* Was wir wollen - Was wir nicht wollen (1928) co-regisseur samen met A.V. Blum
* Das Blaue Licht (1932) The Blue Light (USA) co-regisseur samen met Leni Riefenstahl
* Tisza garit (1933-34)
* Edes Mostoha (1935)
* Azurexpress (1938)
* Opiumkeringo (1943)
Als acteur:
* Sodom und Gomorrha (1922) .... Extra (Legende von Sünde und Strafe of Queen of Sin and the Spectacle of Sodom and Gomorrah)
* The Storming of La Sarraz (1929) .... Commander of Commercial Cinema's Army
|