PETÕFI (PETROVICS) Sándor
|
|
Petõfi Sándor en Szendrey Júlia. |
Biografie:
Geboren: op 1 januari 1823 in Kiskõrös, Hongarije,
Als: Petrovics Sándor
Overleden: 31 juli 1849 in Segesvár, Hongarije [thans Sighisoara, Roemenië]
Hongarije's groot revolutionair dichter, toneelspeler, soldaat en nationale held.
Petõfi Sándor werd geboren in 1823 in Kiskõrös, 110 km ten zuiden van Budapest, Hongarije. Zijn vader Petrovics István (Stephanus), was van beroep dorpsslachter en herbergier, en van Servische afkomst, wiens familie opgenomen was in de plaatselijke bevolking. Zijn moeder Mária Hrúza was een Slowaakse, wiens kennis van de Hongaarse taal niet bijster goed was, maar de familie sprak thuis wel Hongaars. Zijn kinderjaren bracht Sándor door in Félegyháza. Tengevolge van de zwerflust en ongelukkige ondernemingen van zijn vader, kreeg Petõfi onderwijs in verschillende scholen.
|
Petõfi's geboortehuis. |
|
Zijn ouders. |
|
De dichter-patriot kreeg, in tegenstelling tot andere kopstukken van 1848-1849, pas in de 20ste eeuw langdurig een plaats op het Hongaarse geld. |
Op twaalfjarige leeftijd begon hij reeds gedichten te schrijven en na enig succes begon hij in 1840 de door hem zelf uitgevonden Hongaarse naam Petõfi te gebruiken. Na met onderbrekingen het gymnasium doorlopen te hebben, diende hij twee jaar in het leger, was hij acteur bij een rondreizend theatergezelschap en ging hij vervolgens bij een krant werken. In 1842 publiceert hij 'A Bororzó' (de wijndrinker), in het literair tijdschrift Athenaeum'. In 1844 trad hij met de bundel "Versek" verder in de openbaarheid (met de steun van Mihály Vörösmarty, een oudere schrijver), in hetzelfde jaar gevolgd door 'A helység kalapácsa' (De hamer van het dorp), een humoristisch epos. Was de eerste meer de inauguratie van de populistische lyriek, het tweede was de bespotting van de (gangbare) gezwollen retoriek en een veldwinnend pseudo-populisme. Met het sprookjesepos 'János vitéz' (Held Jan), over een als boer geboren soldatenheld, dat alle Hongaarse kinderen op school moeten lezen, de elegische cyclus 'Cipruslombok' (Cipressenlover) en het erotische Szerelem gyöngyei' (Parels der liefde), alle van 1845, werd hij de dichter van de natie en de leider van de populistische stroming. Na een geestelijke crisis verschenen in 1846 'Az örült' (De waanzinnige), 'Tündérálom' (Feeëndroom) en 'Felhök' (Wolken) met veel modieuze Weltschmerz en opbeuring. Zijn democratisch populisme werd meer en meer rebels en antimonarchistisch, wat vooral bij de jeugd weerklank vond. Met de uitgave van zijn verzamelde gedichten in 1847 viel hem zelfs internationale erkenning te beurt.
Op een van zijn reizen had hij Szendrey Júlia ontmoet in Erdély (Transylvanië) en zou met haar op 8 september 1847 in het huwelijk treden, tegen de wil van haar vader in. De liefdesgedichten die Petõfi schreef van zijn vrouw, zijn de meest intieme die een jonge echtgenote van haar man ooit mocht ontvangen. Szendrey Júlia zou later zelf ook nog literair actief zijn en ondermeer vertalingen van Hans Christian Andersen maken.
De revolutie van maart 1848 tegen Oostenrijk, stond in het teken van zijn 'Nemzeti dal' (Nationaal lied), sindsdien in Hongarije het leidmotief wanneer Petõfi ter sprake komt. Petõfi had lang uitgekeken naar die revolutie en hij had opnieuw dienst genomen in het leger. In maart 1848 was hij de aanvoerder van de jongeren en tijdens de vrijheidsstrijd was hij adjudant en rechterhand van generaal József Bem, met de rang van majoor. Met hart en ziel streed hij voor de idealen van de revolutie: onafhankelijkheid van het Habsburgse rijk, afschaffing van het feodale stelsel, een zich op de grondwet baserende regering, vrijere burgerlijke verhoudingen en rechtsgelijkheid. Elke Hongaar viert op 15 maart de nationale feestdag, de dag van de opstand in 1848, die Március tizenötödike (de 15de maart) genoemd wordt. Ondanks zijn politiek engagement werd hij in dat jaar niet in de landdag gekozen, waarover hij zijn woede in een luguber dichtwerk, 'Az apostol' (De apostel, 1848) uitstortte.
Op 15 december 1848 werd zijn zoon Zoltán geboren. Ook in 1848-1849 bleef Petõfi enorm productief, uit die tijd stammen wel honderd gedichten. Zijn laatste gedicht, gericht aan zijn gezin, schreef hij op 29 juli 1849. Hij is waarschijnlijk twee dagen later gestorven, tijdens zijn vlucht na de verloren slag bij Fehéregyháza (thans Albeşti) en Segesvár (thans Sighisoara) tegen de interveniërende Russen. Hij was toen pas 26 jaar oud. Zijn lichaam is echter nooit gevonden, wat tot zijn legendarische faam bijgedragen heeft. Volgens sommigen werd hij door de Russen gevankelijk weggevoerd naar Bargoezin in Siberië en later vermoord of een natuurlijke dood gestorven tengevolge van een bloedvergiftiging.
|
|
|
Wandtapijt met Petõfi als centrale figuur.
|
Het 3,80 meter hoge bronzen standbeeld van Petõfi Sándor in Budapest, op het Petõfi Plein.
|
Allegorische voorstelling van de dood van Petõfi Sándor. |
|
Herdenkingsmonument voor Petõfi Sándor in Albești
(Fehéregyháza in het Hongaars). |
De naam Petõfi is vandaag een zeer beschermde naam en is de enige Hongaarse held waarover de Hongaren geen kritiek willen horen. Het Hongaars Nationaal Museum voor Literatuur is naar hem genoemd en daar kunnen aandenken over zijn leven bekeken worden.
Door zijn rebellie, zijn verfijnde eenvoud van taal, zijn aandacht voor de waardevolle literaire traditie, is hij tot op de huidige dag de meest gevierde dichter. De roman 'A tigris és a hiéna' (De tijger en de hyena, 1847) en het toneelstuk 'A hohér kötele' (Het koord van de beul, 1846) zijn buitensporig romantisch, zijn schetsen en reisnotities zijn, evenals zijn vertalingen van o.a. Heine en Shelley, verdienstelijk.
Nog tijdens zijn leven verschenen vertalingen uiteraard het eerst in het Duits (waarvoor o.m. Heine grote bewondering had); in Nederland werd hij pas bekend door een Gidsartikel van 1889 van A.S.C. Wallis, waarin ter illustratie gedichten en fragmenten vertaald zijn.
Twee zegels uitgegeven in 1972, tere van de herdenking van de 150ste verjaardag van Petõfi Sándor. |
|
|
Petõfi in het café Pilvax. |
Portret van Petõfi Sándor. |
|