Sint MAARTEN
Martinus (316-397) werd geboren Sabria in Hongarije, in de landstreek Pannonie, maar werd opgevoed in de Italiaanse stad Pavia. Toen hij 10 jaar was kwam hij voor het eerst met de Christenen in aanraking en zag hij voor het eerst een kruis. Zijn vader was een voornaam man in het leger van Italië, wiens grootse wens was dat Martinus in zijn voetsporen zou volgen. Hoewel zijn ouders heidenen waren, liep de twaalfjarige Maarten van huis weg om zich te laten onderwijzen in de christelijke leer. In die tijd was het de gewoonte dat de zonen uit adellijke riddergeslachten de dienst aan het hof van hun vader overnamen. Daarom werd Maarten op zijn vijftiende jaar, op bevel van de Romeinse keizer tot ridder in het Romeinse leger geslagen. Opmerkelijk en uitzonderlijk voor die tijd was de hoge functie die Martinus bekleedde in het leger, en het respect waarmee hij zijn 'ondergeschikten' behandelde, reeds op 15-jarige leeftijd. Martinus diende onder de keizers Constantinus en Julianus. Als cavalerist van de garde verbleef hij onder andere in Gallië (Frankrijk). Toen hij achttien was, nam hij ontslag uit het leger en liet hij zich dopen. Hij ging dan naar Poitiers, waar hij leerling werd van Hilarius, de bisschop van die stad. Het verhaal gaat dat hij van daaruit terugging naar zijn ouders om hen te bekeren. Maar hij ondervond daarbij zoveel tegenwerking dat hij uiteindelijk weer via Milaan naar een eilandje voor de kust van Genua vlucht, waar hij een aantal jaren als kluizenaar leefde.
Martinus van Tours, zoals hij ook genoemd wordt, werd al spoedig om zijn liefdadigheid vereerd. Zijn tijdgenoot Sulpicius Severus beschreef het leven van de heilige. Daarin wordt ondermeer verteld hoe Martinus als Romeins soldaat met zijn zwaard zijn rode mantel in tweeën sneed en een helft aan een bedelaar schonk. Deze scène is in de beeldende kunst veelvuldig uitgebeeld en wordt in optochten vaak nagespeeld. Martinus werd onder andere patroon van de armen en, bij uitbreiding van de kinderen. Op de feestdag van deze heilige werd het gebruikelijk om hen iets te geven. Dit werd nog bevorderd doordat 11 november lange tijd het begin was van de veertig dagen durende vastentijd vóór Driekoningen op 6 januari. Ook volwassenen namen het er deze dag goed van, getuige vermeldingen van het eten van de Sint-Maartensgans. De verering van Martinus bleef niet beperkt tot Frankrijk, waar enkele duizenden kerken aan hem gewijd zijn, maar verspreidde zich over heel Europa. Na de Reformatie bleef hij ook in protestantse gebieden in ere. Daaraan droeg bij dat Maarten Luther weliswaar op 10 november was geboren, maar op 11 november werd gedoopt.
Ook worden wel lampionoptochten georganiseerd door scholen en wijk- of buurtverenigingen. De kinderen hebben dan meestal tevoren zelf hun lampion vervaardigd, of een pompoen uitgehold om daarin een waxinelichtje te kunnen plaatsen. In sommige plaatsen rijdt de figuur van Sint-Maarten, als Romeins officier, aan het hoofd van de stoet. Hoogtepunt van zo'n optocht is het moment waarop Sint Maarten met een zwaard zijn mantel in tweeën snijdt en de helft geeft aan de figuur van een verkleumde bedelaar. Na afloop van de optocht worden de deelnemende kinderen vaak door het organiserend comité getrakteerd. Een tweede ritueel op Sint-Maartensdag is het ontsteken van een vuur. Dit gebeurt vooral in Nederlands Limburg (en het aangrenzende Duitse Rijnland), maar ook in Midden-Friesland. In de voorafgaande dagen wordt daartoe brandbaar materiaal verzameld door de wat oudere jeugd. Vroeger werd dat gebruik ook in België gesitueerd. Sint Maarten is ook patroon van de ganzen: de ganzentrek naar warmere streken begint omstreeks zijn naamdag. Maar hij hielp ze van de wal in de sloot. In sommige streken stond immers op zijn feestdag de Sint-Maartensgans op het menu. Tenslotte kan hij ook het weer te voorspellen. Een volksspreuk zegt: "Is er met Sint Maarten nog loof aan de bomen, zo moogt ge van een lange winter dromen."
|