GESCHIEDENIS van HONGARIJE |
- pagina 2 - |
DE GESCHIEDENIS VAN HONGARIJE (met toelating gebaseerd op de site 'http://www.landenweb.com/geschiedenis.cfm?LandID=155&HONGARIJE') PREHISTORIE EN OUDHEID De huidige republiek Hongarije maakt deel uit van een groot laagland, het Karpatenbekken of Hongaarse of Pannonische laagvlakte. Op deze Hongaarse laagvlakte begint de bewoningsgeschiedenis van het Hongaarse volk. De eerste sporen van menselijke aanwezigheid in dit gebied dateren al van 400.000 à 500.000 jaar geleden, en werden gevonden langs de moerassige oevers van de Donau en de Tisza. Rond 100.000 voor Christus jaagden hier de Neanderthalers, die echter naar het noorden vertrokken toen door klimatologische omstandigheden hun prooidieren uit deze gebieden verdwenen. Hierna volgden vele stammen, voornamelijk vanuit de Balkan, waarvan de meeste verder trokken. Verschillende stammen vestigden zich echter in deze streken en vermengden zich bovendien, waarna de koper-, brons-, en ijzertijd zich geruisloos voltrok. Pas toen de Kelten van de La Tène-cultuur (glasproductie genoemd naar de vindplaats in Zwitserland) zich ten westen van de Donau vestigden, was er enigszins sprake van een stammenverband. Zij onderhielden ook contacten met de Romeinen, die circa 10 voor Christus de laagvlakte begonnen te veroveren. Het veroverde gebied werd opgenomen in twee provincies: Pannonia Superior of Boven-Pannonië en Pannonia Inferior of Beneden-Pannonië. De hoofdsteden waren Savaria (nu: Szombathely) en Aquincum (nu: Óbuda, een deel van de huidige hoofdstad Budapest). De Romeinen veroverden dit gebied om de voortdurende invallen vanuit Europees Rusland tegen te gaan en om belangrijke handelsroutes te beschermen. In de 4de eeuw werd Pannonië overspoeld door Gotische en andere stammen, die op de vlucht waren voor de Hunnen onder leiding van Attila, die vanuit Azië naar Europa oprukten. De Romeinen waren hier ook niet tegen bestand en verlieten Pannonië. In 453 stierf Attila en de Hunnen trokken zich terug uit de laagvlakte. Ze werden opgevolgd door Ostrogoten, Gepiden, Longobarden en Avaren, die nog steeds contacten onderhielden met de Byzantijnen, de erfgenamen van het Romeinse Rijk. Enkele verdreven Slavische stammen vestigden zich rond het Balatonmeer, dat zij als leengoed ontvingen van de heerser van het Oost-Frankische rijk. MIDDELEEUWENIn de 8de eeuw trokken de Hongaren, een groep ruitervolken, vanuit het oosten naar het huidige Hongaarse grondgebied en noemden het Etelköz. In 895 trokken ze Transsylvanië binnen en een jaar later bereikten ze onder leiding van ene Árpád de Pannonische laagvlakte waar ze voortaan zouden blijven wonen. Deze Árpád, zoon van de legendarische vorst Almos, was aanvoerder van de Magyaren, een stam die dit gebied militair overheerste. Hij regeerde van 886 tot 907 en is de stichter van de eerste Hongaarse dynastie, de Arpaden. Hij wordt als legendarisch held bezongen in de Hongaarse epische literatuur. In de 10de eeuw verspreidden de Hongaren zich over de laagvlakte en over het Transsylvanische Hoogland en velen vestigden zich daar als boeren. Andere groepen verhuurden zich aan naburige legers of trokken rovend en plunderend het Duitse Rijk binnen. Grote nederlagen leidden er echter toe dat ook deze groep koos voor een vast bestaan. De kerstening van de Hongaren was toen al begonnen en men wilde al een eigen bisdom stichten.De Duitse keizer Otto I was hier echter tegen omdat hij liever zelf de macht over de Hongaren wilde behouden. Prins Géza wilde eind 10de eeuw wel een kerkelijke hiërarchie stichten en tevens de Hongaren onder één vorst te verenigen. Géza werd in 997 opgevolgd door zijn zoon Vajk, die bij zijn doop István genoemd werd. Hij trouwde met de Beierse prinses Gisela waardoor de staat Hongarije door zowel de paus als de keizer erkend werd. István kwam in 997 aan het bewind en werd de stichter van het Koninkrijk Hongarije. Hij werd in 1000 door de paus tot 'Apostolisch Koning' gekroond (de beroemde Stefanuskroon), vestigde een krachtig centraal gezag en voerde het christendom in. Hij zette Hongarije op de Europese landkaart als een onafhankelijk, christelijk koninkrijk. In de geschiedenis staat hij bekend als Stefanus I, de Heilige. De eerste daad van István was het tot zijn eigendom verklaren van alle grond, die daarop geleend werd aan stamhoofden en aan de kerk. Het was echter het Hongaarse koningshuis dat hiervan het meeste profiteerde en dat zette kwaad bloed. Na de dood van de koning in 1038 zochten de stamhoofden steun bij de Duitse keizer. De oppositie op haar beurt zocht steun bij Byzantium en er werd een tegenkoning aangesteld, Aba Sámuel. Hongarije raakte hierdoor verzeild in een machtsstrijd tussen Duitsland en Byzantium. Pas onder het bewind van Béla I, die regeerde van 1060 tot 1063, wist het Hongaarse koningshuis weer iets van zijn macht te herstellen. Onder László I en Kálmán I voerde Hongarije een expansiepolitiek en werd bijvoorbeeld een deel van Kroatië veroverd waardoor een vrije doorgang naar de Middellandse Zee werd gecreëerd. Ook Bosnië en Dalmatië werden veroverd ten koste van Byzantium. Hierdoor werd Hongarije langzaam aan een grootmacht waar men in Europa niet meer omheen kon. Onder Béla III versterkte Hongarije haar positie en stelde het de grenzen open voor westerse invloeden die het feodale karakter nog meer versterkten. Het Hongaarse hof en ook de adel vestigden zich in fraaie kastelen en de ruilhandel werd vervangen door een geleide geldeconomie. Onder András II kreeg steeds meer landadel het bestuur in handen van de landgoederen en in 1222 stemde hij zelfs in met een 'Gouden Bul', waarin werd vastgelegd dat men het recht had om gewapend verzet tegen de vorst te plegen. Onder de zoon van András, Béla IV, dreigden vijandige stammen uit het oosten Hongarije binnen te vallen. Béla verstevigde de grenzen maar in 1241 vielen de Mongolen, onder leiding van generaal Batoe, een kleinzoon van Djenghis Khan, zonder veel problemen Hongarije binnen. In een gevecht nabij het stadje Muhi, iets ten noordwesten van Budapest, werden 60.000 Hongaren gedood Een jaar lang werd Hongarije leeggeplunderd, maar wanneer in 1942 de Mongolen voor de poorten van Wenen stonden, stierf de nieuwe Khan en de veroveraars vertrokken terug naar hun basis, om nooit meer terug te komen. Andere Europese machten sprongen niet voor Hongarije in de bres maar dachten van een verzwakt Hongarije te kunnen profiteren. Toen alles achter de rug was liet Béla een aantal vestingen bouwen waaronder Buda op de rechteroever van de Donau. In 1301 kwam er een einde aan de heerschappij van de Arpaden; er was geen opvolging in mannelijke lijn voorhanden en daarmee stierf de dynastie der Arpaden geruisloos uit. De Hongaarse adel koos daarop eerste een Boheemse koning, daarna een Beierse koning en ten slotte besteeg de door de paus gesteunde koning van Napels, Charles Robert III, de troon. In de rest van de 14de eeuw werden de machtsverhoudingen in Hongarije stabieler en richtte men zich weer meer op de internationale politiek, min of meer gedwongen door de expansiepolitiek van de Turken. De pogingen om buitengebieden als Dalmatië, Slavonië, Moldavië, Kroatië en Walachije te versterken stuitte op fel verzet van de lokale machthebbers. Ondertussen was Lajos de Grote aan de macht gekomen die eind 14de eeuw werd opgevolgd door schoonzoon Sigismund (Zsigmond) van Luxemburg, die later koning van Bohemen en keizer van het Heilige Roomse rijk werd. Zsigmond probeerde de Hongaarse belangen angstvallig te beschermen en zelfs uit te breiden. Een veldtocht tegen de Turken ging in 1396 bij Nikopolis ging echter grandioos verloren, ondanks hulp van de Bourgondiërs. In 1417 braken de Turken door de Hongaarse grenzen heen en binnenlands voltrok zich een massale boerenopstand, die echter neergeslagen werd. VIJFTIENDE EN ZESTIENDE EEUWHalverwege de 15de eeuw kwam er een beroemd Hongaars geslacht van grootgrondbezitters op, de Hunyaden. De eerste grote landheer was Hunyadi János, die tevens regent werd over de jonge László, de zoon van Albert van Habsburg. Albert was de eerste koning van een nieuwe dynastie die over Hongarije zou gaan regeren. Op 21 en 22 juli 1456 werden de Turken in Nándorfehérvár, het huidige Belgrado, verslagen door de Hongaren. In Hongarije luiden nu nog elke dag de kerkklokken om die overwinning te herdenken. In 1456 stierf János aan de pest en er ontstond een machtsstrijd tussen de hoge adel en de steden en de lage adel. De hoge adel benoemde hierop Hunyadi Mátyás tot koning waardoor de Hunyadi-familie op het hoogtepunt van haar macht kwam. In een verbond met keizer Friedrich III wist Mátyás Moravië, Siliezië en Neder-Oostenrijk aan het Hongaarse rijk toe te voegen en vrede met de Turken te sluiten. De periode Mályátas zorgde voor binnenlandse rust en een behoorlijke economische vooruitgang, en hij stond dan ook bekend als de 'rechtvaardige koning'. Na de dood van Mátyás kozen kerk en adel de Boheemse prins Wladislaw als opvolger, die later koning zou worden. Ook werd besloten om het koninklijke leger te ontmantelen en daarvoor in de plaats huurlingen aan te nemen. Hierdoor kon men beter alle macht in eigen handen houden. In 1514 werd de Gouden Bul vervangen door het 'tripartitum', waarin de rechten van de adel werden vastgelegd. In datzelfde jaar vormden franciscaner monniken een boerenleger om op kruisvaart te gaan. De adel zag dit als een serieuze bedreiging en verbood het leger. Vervolgens keerde dit leger zich tegen de adel, maar deze opstand werd wreed onderdrukt.door de landheren van Transsylvanië en Temesvár. In 1521 werd deze ontwikkeling doorkruist door de Turken, die na de verovering van Belgrado doorstootten naar de Hongaarse laagvlakte. Toen bleek dat het pas ontbonden leger goed van pas zou zijn gekomen. Een inderhaast in elkaar geflanst legertje werd in de Slag bij Mohács op 15 augustus 1526 in de pan gehakt door de Turkse legers van Süleyman.Door deze situatie zou Hongarije tot aan het einde van de 17de eeuw een verdeeld land blijven. Er volgde namelijk een binnenlandse machtsstrijd tussen Zápolya János, die door de Rijksdag gekozen was, en de Habsburgse aartshertog Ferdinánd, die door de adel op de troon gezet werd. De bedoeling van beide partijen was om zo buitenlandse militaire steun te verwerven want János was de schoonzoon van de koning van Polen en Ferdinánd was de broer van Karel V. Zapolya dolf het onderspit maar ging een verbintenis aan met de Turken, waardoor de sultan Transsylvanië enige autonomie verleende. In 1541 werd Buda door de Turken veroverd en bestond Hongarije in feite uit drie verschillende delen. De Turken heersten in de driehoek Pécs-Esztergom-Szeged. Ten westen hiervan lag het kleine onafhankelijke Habsburgse koninkrijk Hongarije met als hoofdstad Pozsony (nu: Bratislava in Slowakije). In het oosten bleef Transsylvanië autonoom onder de Turkse vazal Zsigmond János. De Turken probeerden door te stoten naar Wenen, maar kwamen niet voorbij een aantal Hongaarse vestigingen. In 1568 werd er een status-quo bereikt middels een verdrag tussen de sultan en Maximiliaan, de keizer van Oostenrijk. Transsylvanië beleefde een bloeiperiode en de meest uiteenlopende bevolkingsgroepen leefden vreedzaam naast elkaar. De stad Debrecen werd een bolwerk van protestantisme. De Turken verzetten zich hier nauwelijks tegen omdat hierdoor de invloed van de katholieke Habsburgers zou verminderen. ZEVENTIENDE EEUW De horige boeren waren eigenlijk de enige bevolkingsgroep die het veel minder hadden dan de rest van de bevolking. Legeraanvoerder Bocskay István kon dan ook zonder veel moeite een voornamelijk uit boeren bestaand huurlingenleger inzetten in de strijd tegen de agressieve Habsburgse troepen.In de periode 1604-1606 werden de Habsburgers verdreven uit de Grote Laagvlakte van Hongarije en de boeren namen hun plaats is. Bocskay veroverde en passant ook nog het Habsburgse deel van Hongarije dat onder zijn opvolger Bethlen Gábor werd samengevoegd met de Grote Laagvlakte. De Habsburgers herstelden zich weer maar werden bij het Verdrag van Münster in 1648 teruggefloten, waardoor de onafhankelijkheid van Transsylvanië bevestigd werd. Het geslacht Rákóczi ging nu een belangrijke rol spelen. Een poging van Rákóczi György om Polen te veroveren mislukte, waardoor keizer Leopold I (Lipót) de kans kreeg ten strijde te trekken tegen de Turken en een overwinning behaald bij Szentgotthárd in 1664. Door het betalen van een afkoopsom werd geprobeerd te voorkomen dat de Turken doorgingen met het verwoesten van het land (Verdrag van Vásvár). Strafexpedities tegen Rákóczi bleven echter voorduren en Transsylvanië had daaronder veel te lijden. Duidelijk werd dat Oostenrijk zich weinig gelegen liet aan de Hongaarse wens weer onafhankelijk te worden. Opstandige adel werd onthoofd of gevangen gezet en het leger kwam onder het bevel van Leopold I. Ontslagen soldaten hergroepeerden zich echter weer en onder leiding van Imre Thököly uit Slowakije en gesteund door de Rákóczi's, werden de pro-Habsburgers in de periode 1678-1682 verdreven uit grote delen van Hongarije. De weg naar Wenen leek voor de Turken nu open te liggen, maar de 'Mars naar Wenen' van de Turken in 1683 liep op een pijnlijke nederlaag uit voor de Turkse sultan. Hierop besloot Leopold om een coalitieleger (Oostenrijk, de Habsburgse bufferstaat, Polen en Venetië, ofwel de Heilige Liga) op de been te brengen. In 1686 werd Buda heroverd en in 1688 volgde de bevrijding van Belgrado. Na onderhandelingen in Karlovice in 1699 was praktisch geheel Hongarije op de vijand heroverd. De Turkse periode heeft de Cserehát de mogelijkheid gegeven om op cultureel gebied aan te knopen bij het meest verlichte dat er in die tijd was. Toch is er ook veel schade geweest: van honderden dorpjes was er na de Turkse nederlaag geen spoor meer. |