HONGAARSE OPSTAND
Na de dood van de Sovjetleider Jozef Stalin in 1953 werd Rákosi opgevolgd door Nágy Imre, onder wie concessies werden gedaan aan boeren en consumenten. Door zijn te liberale houding werd hij echter, op beschuldiging van revisionisme, al na anderhalf jaar afgezet. Maar op het 20ste partijcongres van de CP in de Sovjet-Unie in 1956, deed partijleider Chroesjtsjov een regelrechte aanval op het regime onder Stalin, die hij beschuldigde van massamoord en terreurbewind. Het kon de Hongaren niet ontgaan dat de beschrijving van Stalin door Chroesjtsjov ook opging voor hun eigen stalinistische leider Rákosi, destijds een persoonlijke vriend van Stalin. De golf van patriottisme die in Hongarije ontstond nam de vorm aan van een verering door linkse intellectuelen van de nagedachtenis van Petõfi Sándor, een dichter en rebel in 1849. De Sovjet Unie ondernam pogingen om de gemoederen te bedaren door Rákosi in juli aan de kant te schuiven en te vervangen door Gerõ Ernõ (een volgende Russische stroman). Het tegendeel gebeurde echter en de roep om meer democratie nam toe. Op 6 oktober vond naar aanleiding van de herbegrafenis van Rajk László een grote demonstratie plaats tegen de stalinisten in partij en regering. Rajk was één van Rákosi's slachtoffers geweest en in 1949 terechtgesteld. De slechte oogst en een dreigend brandstoftekort in een natte en koude herfst vergrootten de onrust en leidde tot de eis van terugtrekking van de Russische troepen. Ondertussen waren er ook in Polen problemen voor de Sovjet Unie. In juni vonden in de Poolse stad Poznan rellen plaats tegen prijsstijgingen en het repressieve regime. Het was het begin van een beweging die zou leiden tot de installatie van de Poolse 'hervormingsgezinde' communist Gomulka als premier, zeer tegen de wensen van Moskou in. Op 19 oktober ging een delegatie van de Sovjet-Unie naar Polen, bestaande uit Chroesjtsjov, Bulganin, Molotov en Kaganovich. Ze vertelden de Polen dat de aanstelling van Gomulka niet doorging. De Polen antwoorden de Russen hen met rust te laten en naar huis te gaan, wat ze verrassend genoeg ook deden.
De Russische nederlaag in Polen brachten de ontwikkelingen in Hongarije tot een kookpunt. Op 23 oktober 1956 escaleerde een vrij onschuldige demonstratie van studenten en arbeiders in Budapest, waarbij uit protest het metershoge Stalinbeeld van zijn sokkel werd gesleurd. Nágy Imre werd tot leider van de opstand uitgeroepen. Ook grote delen van het leger onder leiding van generaal Maléter Pál kozen de kant van de opstandelingen.
|
Onwaarschijnlijke gebeurtenis in de rand van de opstand:
...Ondertussen voltrok zich de meest spookachtige gebeurtenis van de Hongaarse opstand: de belegering van het Partijgebouw aan het Kõztársaság tér. In dit districtskantoor hadden zich communisten verzameld, onder bescherming van drie Russische tanks. Toen op 29 oktober die sovjettanks knarsend wegreden, was dit het sein tot weinig goeds voorspellende gebeurtenissen.
De opstandelingen verzamelden zich voor het gebouw op 30 oktober en er ontstond een eerste schietpartij in het gebouw. Toen begon pas goed de belegering door gewapende strijders uit alle delen van de stad en ook een Hongaarse tank was door de opstandelingen meegetroond. De gauw tot partijsecretaris gebombardeerde Mezõ Imre en de commandant van de 50 militairen van de staatsveiligheidsdienst Tompa Károly, belden hun politieke vrienden om hulp. Deze stuurden inderdaad zes Hongaarse pantserwagens. Maar in plaats van het gebouw te ontzetten begonnen de bemanningen de voorgevel van het gebouw met zware granaten te bestoken. Mezõ probeerde de chaos te bedwingen door een officiële capitulatie voor te stellen. In het gezelschap van twee legerofficieren, Asztalos János en Papp József, en voorzien van een witte vlag stapte Mezõ Imre naar buiten. Ze werden alledrie op de drempel neergeschoten.
De stemming was, volgens ooggetuigen, ronduit bloeddorstig. De ontwapende ÁVH-soldaten, die de een na de ander naar buiten kwamen, kregen er van alle kanten van langs. De meesten werden uiteindelijk tegen de buitenmuur van het partijgebouw gezet en neergemaaid. Maar ook sommige burgers die uit het gebouw kwamen, werden op kogels ontvangen. Het lijk van Papp József werd het park ingesjouwd, daar aan de voeten in een boom gehangen en op een ontzettende manier geschonden. Mezõ Imre werd zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht, waar hij overleed.
Terwijl georganiseerde opstandelingen moeizaam greep kregen op de situatie en gevangen genomen burgers uit het partijgebouw elders in veiligheid brachten, begon de lugubere slotperiode van de belegering. Onder de menigte verspreidden zich het gerucht dat zich onder het plein gevangeniskelders moesten bevinden. Velen waren onmiddellijk overtuigd, zo griezelig en onmenselijk leek hun de tijd waaraan de opstand een eind had gemaakt. Mensen bonkten klopsignalen en legden hun oor op het bebloede plaveisel. Sommigen meenden antwoord te horen, gesmoorde kreten om hulp. De volgende dag gingen de keien uit de straat en wierpen graafmachines pal voor het partijgebouw grote zandbergen op. Zonder iets te vinden natuurlijk.
En ondertussen voerde het Sovjetcommando omvangrijke versterkingen aan... om op 4 november 1956 toe te slaan.
|
Die gebeurtenissen illustreerden de woede die onder de bevolking heerste ten opzichte van het communistisch regime. De nieuw gevormde regering onder Nágy willigde bepaalde eisen in, waaronder de terugtrekking van de Sovjetbezettingstroepen, vrije verkiezingen en afschaffing van de geheime politie. De Sovjet-Unie trok daarop haar troepen uit Budapest terug en Nágy kondigde aan dat er een eind was gekomen aan het communisme in Hongarije en dat het land uit het Warschaupact trad. De grote mogendheden en de VN werden gevraagd de Hongaarse neutraliteit te erkennen. Generaal Maléter en enkele andere opstandelingenleiders werden daarop uitgenodigd om in Moskou te komen praten over de ontstane situatie. Dit was echter een valstrik en de hele groep werd gearresteerd. Vervolgens werden er tanks naar Budapest gestuurd die in vier dagen tijd het verzet van de Hongaren braken, ten kost van ca. 6000 doden. Een beroep op het Westen om in te grijpen bleef onbeantwoord. De Westerse wereld had op dat ogenblik andere belangen te verdedigen en wel de oliebronnen rond het Suez-kanaal…
Op 4 november 1956 werd er onder Russisch toezicht een nieuwe regering gevormd onder leiding van Kádár János. De MDP werd vervangen door de MSzMP, de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij. Dit was het sein voor ca. 200.000 Hongaren om eind 1956 naar het buitenland te vluchten en voor degene die bleven om een algemene staking uit te roepen. De regering greep zeer hard in: tienduizenden Hongaren werden gevangen genomen en figuren als Nágy Imre en Maléter Pál werden geëxecuteerd. Een en ander maakte grote indruk op het Westen en zette een domper op de hooggestemde verwachtingen die men van Sovjetleider Chroesjtsjov had.
TERUG NAAR DE DEMOCRATIE In de jaren zestig verslechterde de economische toestand in Hongarije en in 1968 werden een serie hervormingen doorgevoerd. Er was weer wat meer ruimte voor particulier initiatief en de welvaart steeg licht. Kádár János, die Hongarije leidde van 1956 tot 1988, voerde een zuinig en slim beleid waardoor Hongarije een vrij stabiel land werd met een van de best geleide economieën van het Oostblok. Maar door de collectivisatie terug aan te pakken, was op de nieuw gevormde bedrijven wel de mechanisatiegraad laag en de productiviteit derhalve gering. Als gevolg daarvan werd Hongarije van een graanexporterend land een graanimporterend land.
In 1968 werd het Nieuw Economisch Mechanisme ingevoerd, dat afweek van centraal geleide planning door meer ruimte te laten aan de directie van de fabrieken. Datzelfde jaar bewees Hongarije zijn solidariteit met de Sovjet-Unie en het Warschaupact door troepen te sturen om een eind te maken aan de Praagse Lente.
De verhouding met het Vaticaan verbeterde in 1971 toen een overeenkomst gesloten werd, waarbij o.a. de kwestie Mindszenty geregeld werd. Ook de verhouding met westerse landen werd beter, o.a. met de VS.
Met de jaren zette de liberalisatie zich voort, waarbij men er wel voor zorgde de Sovjet-Unie niet te provoceren. De regering moest enkele bezuinigingen doorvoeren en belastingen verhogen om de inflatie te bestrijden.
De tweede helft van de jaren tachtig stonden tevens in het teken van de ingrijpende hervormingen (perestrojka) in de Sovjet-Unie door Michael Gorbatsjov.
In 1988 werd de perscensuur deels opgeheven, werden demonstraties en stakingen toegestaan en mochten politieke bewegingen zich openlijk uiten. De vrijheid om te reizen nam toe, doordat de grensversperringen met Oostenrijk gedeeltelijk verwijderd werden, waardoor duizenden Hongaren en Oost-Duitsers naar het Westen konden ontsnappen.
De realistische aanpak van binnenlandse en buitenlandse zaken was vooral het werk van Kádár, maar vanwege zijn weigering om het economische beleid aan te passen - ca. een vijfde van de bevolking leefde onder de armoedegrens - werd hij in 1988 afgezet. In mei 1988 werden er belangrijke stappen op weg naar de democratie gezet, alleen de strijd tussen de hervormers van Pozsgay Imre en de conservatieven duurde nog voort. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Roemenië en Tsjechië en Slowakije is de overgang van een marxistisch-leninistisch staatsbestel naar eendemocratische maatschappij in Hongarije zeer geleidelijk verlopen. Het kende al sinds de jaren zeventig een systeem waarbij centrale planning gecombineerd werd met elementen van een markteconomie. Veel Hongaren hadden hierdoor twee banen: één bij een staatsbedrijf en één bij een bedrijf in de privé-sector. Eind jaren tachtig konden dissidenten en andere personen met kritiek op de regering die relatief openlijk uiten. Verdere economische hervormingen werden al in 1987 ingezet. Dit ging gepaard met eenachteruitgang in het besteedbaar inkomen van de meeste burgers.
Na Kádárs dood in 1989 werd Nágy Imre gerehabiliteerd.
In oktober 1989 kwam Nyers Rezsö aan het hoofd te staan van een nieuwe partij. Hij was een van de leidende figuren achter de voorzichtige hervormingen in de jaren zestig en zeventig. De communistische partij werd nu voor de tweede keer formeel ontbonden en vervangen door de Hongaarse Socialistische Partij (MSzMP). En zo werd de Hongaarse Volksrepubliek weer een 'normale' republiek. Moskou liet de andere Oostbloklanden steeds verder los, waardoor een echt gewapend conflict dit keer uitbleef. Integendeel, Hongarije beleefde een 'fluwelen' revolutie met al in 1989 de eerste vrije regionale verkiezingen.
Op 25 maart en 8 april 1990 werd er voor het eerst sinds 1947 een democratisch parlement gekozen. Veertig partijen deden aan de verkiezingen mee, waarvan er maar zes in het parlement kwamen. De verkiezingen leverden een grote overwinning op voor het Hongaars Democratisch Forum. De voormalige communisten werden naar de zijlijn van de politiek verwezen. De opkomst van de kiezers was echter opvallend laag: 50%. De Hongaarse Democratische Partij (MDF) leverde de eerste premier, Antall József, en de eerste aangestelde president werd de schrijver Göncz Árpád van de Alliantie van Vrije Democraten (SzDSz). De regering streefde liberalisering van de economie en integratie in het Westen na.
|
- De eerste president van de derde republiek van Hongarije was Göncz Árpád (° Budapest, 10 februari 1922), een liberaal politicus ((Szabad Demokraták Szövetsége, SZDSZ) die van 2 mei 1990 tot 4 augustus 2000 president van Hongarije zou zijn. Bij de verkiezingen van april 1990 werd Göncz voor de SZDSZ in het parlement verkozen. In mei 1990 koos het parlement Göncz tot waarnemend parlementsvoorzitter en waarnemend president. Op 3 augustus 1990 werd hij definitief tot president van Hongarije gekozen. In juni 1995 werd hij herkozen.
Göncz studeerde rechten aan de Pázmány Péter Universiteit van Budapest. In 1944 promoveerde hij en nam hij dienst in het Hongaarse leger. Het Hongaarse leger vocht tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de zijde van de Duitsers. Vlak voor het einde van de oorlog deserteerde hij en sloot hij zich aan bij het verzet. In 1957 trachtte Göncz het manuscript van Imre Nagy's boek Verdediging van het Hongaarse Volk naar het buitenland te smokkelen en werd hij opgepakt. In 1958 werd hij tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld. In 1960 nam hij deel aan een hongerstaking. In 1963 kwam hij, als gevolg van een door de communistische partijleider János Kádár afgekondigde amnestie vrij.
Na de amnestie werkte Árpád Göncz als vertaler bij het Onderzoeksinstituut in Veszprém en later als vertaler (maar ook als schrijver) voor de Universiteit van Gödöllő. Als vertaler vertaalde hij o.a. J.R.R. Tolkiens In de Ban van de Ring en Lowry's Onder de Vulkaan in het Hongaars. In 1994 werd Göncz tot erevoorzitter van de Hongaarse Schrijversbond gekozen. Naast zijn vertaalwerk schreef hij enkele romans en toneelstukken. In 1983 won hij de Attila József Prijs. Hij is gehuwd met Göntér Mária Zsuzsanna en heeft vier kinderen. Göncz Kinga, voormalig Minister van Buitenlandse Zaken van Hongarije, is zijn dochter.
Een opmerkelijke figuur was Gyula Horn (Budapest, °5 juli 1932 – Budapest, †19 juni 2013) die in de periode 1994-1998 minister-president van Hongarije was. Hij werd bekend als de man die het IJzeren Gordijn doorknipte.
Horn haalde inderdaad de wereldpers toen hij op 27 juni 1989 als hervormingsgezinde communistische minister van Buitenlandse Zaken samen met zijn Oostenrijkse collega Alois Mock de prikkeldraadversperring tussen Hongarije en Oostenrijk symbolisch doorknipte. Hij lapte een akkoord met de DDR aan zijn laars, waardoor duizenden Oost-Duitsers westwaarts konden vluchten. Die beslissing was, naar hij later zei, “de zwaarste beslissing in mijn leven.” Het leverde hem onder meer de Sacharov-prijs van het Europees Parlement op en de prestigieuze Karelsprijs.
Van 1994 tot 1998 was Horn eerste minister van de tweede vrij verkozen Hongaarse regering. Hij stond destijds aan het hoofd van de sociaaldemocratische Hongaarse socialistische partij (MSZP), die uit de hervormingsgezinde vleugel van de communistische partij was ontsproten.
In 2007 kreeg hij zware gezondheidsproblemen. Sindsdien lag hij in een coma in het militaire ziekenhuis van Budapest.
Hij overleed er op 19 juni 2013, op 80-jarige leeftijd.
|
27 juni 1989: Horn Gyula knipt samen met de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken Alois Mock de prikkeldraad op de grens tussen Oostenrijk en Hongarije door. |
|